Economen herkennen drie verschillende stadia van productie, die worden gedefinieerd door een concept dat bekend staat als de wet van afnemende marginale rendementen. Deze wet houdt in dat naarmate u meer werknemers toevoegt aan het productieproces, de uitvoer zal toenemen, maar de omvang van die toename zal met elke werknemer die u toevoegt, kleiner worden. Op een gegeven moment, als je werknemers blijft toevoegen, kan je output zelfs gaan krimpen. Het idee van de drie productiestadia helpt bedrijven om productieschema's in te stellen en personeelsbeslissingen te nemen.
Productcurves
Er zijn drie hoofdproductcurves in de economische productie: de totale productcurve, de gemiddelde productcurve en de marginale productcurve. De totale productcurve is een weerspiegeling van de totale productie van het bedrijf en vormt de basis voor de twee andere curves. De gemiddelde productcurve is de hoeveelheid van de totale output geproduceerd per eenheid van een "variabele invoer", zoals arbeidsuren. De marginale productcurve is enigszins anders: deze meet de verandering in productuitvoer per eenheid variabele invoer. Als de gemiddelde curve bijvoorbeeld het aantal geproduceerde eenheden weergeeft op basis van een totaal aantal werknemers, geeft de marginale curve het aantal extra geproduceerde eenheden weer als er een extra medewerker wordt toegevoegd.
Fase een
De eerste fase is de periode van de meeste groei in de productie van een bedrijf. In deze periode zal elke extra variabele ingang meer producten produceren. Dit betekent een stijgend marginaal rendement; de investering in de variabele input weegt zwaarder dan de kosten om steeds meer producten te produceren. Als een medewerker bijvoorbeeld zelf vijf blikken produceert, kunnen twee werknemers 15 blikjes produceren tussen de twee. Alle drie de bochten nemen in deze fase toe en zijn positief.
Fase twee
Fase twee is de periode waarin de marginale returns beginnen af te nemen. Elke extra variabele ingang zal nog steeds extra eenheden produceren, maar met een afnemende snelheid. Dit komt door de wet van het afnemende rendement: de uitvoer neemt gestaag af op elke extra eenheid variabele ingang, waarbij alle andere ingangen worden vastgezet. Als een vorige medewerker bijvoorbeeld negen extra blikjes aan de productie heeft toegevoegd, mag de volgende medewerker slechts acht extra blikjes aan de productie toevoegen. De totale productcurve neemt nog steeds toe in deze fase, terwijl de gemiddelde en marginale curven allebei beginnen te dalen.
Fase drie
In fase drie beginnen de marginale rendementen negatief te worden. Het toevoegen van meer variabele ingangen werkt averechts; een extra bron van arbeid zal de totale productie verminderen. Als u bijvoorbeeld een extra medewerker inhuurt om blikjes te produceren, resulteert dit in het algemeen in minder totale blikjes. Dit kan te wijten zijn aan factoren zoals arbeidscapaciteit en efficiëntiebeperkingen. In deze fase begint de totale productcurve te dalen, de gemiddelde productcurve zet zijn daling voort en de marginale curve wordt negatief.