De klassieke, of structurele, theorie van het openbaar bestuur geeft normaal gesproken geen toegang tot meerdere theorieën, maar centreert zich rond een complex geheel van variabelen, ideeën en concepten die het openbaar bestuur of de staatsbureaucratie beheersen. Hoewel er veel klassieke auteurs zijn zoals Luther Gulick, Henri Fayol of Lyndall Urwick, van wie de meesten schrijven aan het begin van de 20e eeuw, zijn er verschillende belangrijke thema's verbonden aan de klassieke theorie.
Specialisatie en commando
Klassieke administratie theorie centra rond de verdeling van de arbeid. Deze theoretische benadering definieert "moderniteit" als de toenemende specialisatie van arbeid. Dit betekent dat er een centrale bureaucratie moet bestaan die deze functies gecoördineerd en verbonden houdt via een onpersoonlijke commandostructuur. Daarom ligt de nadruk bij deze benadering op zowel de decentralisatie van functies en specialiteiten als de centralisatie van het bestuurlijk bevel om de functies samen te laten werken.
Eenheid
Alle klassieke theorie op dit gebied benadrukt de singulariteit van het commando. Dit betekent dat de structuur van de organisatie oplopende bevoegdheidsniveaus moet ontwikkelen. Elk niveau gaat van boven en verzendt naar wat eronder staat. Vandaar dat het systeem draait om niveaus, rationaliteit en commando. Het is een systeem dat in al zijn verschijningsvormen hiërarchisch is. Bovendien betekent dit ook een grote mate van discipline. Het is ook een radicaal onpersoonlijk systeem, omdat het de organisatie en de kantoren zijn die het goed maken, niet de individuen. Individuen in deze theorie zijn functionarissen van de organisatie.
rendement
Klassieke theorie benadrukt efficiëntie in organisatorisch werk. De opdrachtstructuur is ontworpen om zowel de algemene doelstellingen van de organisatie als de specifieke doelen van de functionele eenheden te manifesteren. Hoewel het klassieke systeem structuur boven alles benadrukt, is het basisprobleem efficiëntie in communicatie. Dit vereist dat bepaalde dingen aanwezig zijn: een strikte definitie van taken en doelstellingen, de controle over alle arbeidsfuncties en een rationele verbinding van de ene functionele eenheid met de andere. Zonder deze basisfuncties kan geen enkele organisatie efficiënt functioneren, volgens het klassieke argument.
atoomtheorie
Meer abstract benadrukt de klassieke theorie het feit dat individuen geen intrinsieke verbinding met elkaar hebben. Deze veronderstelling wordt vaak "sociaal atomisme" genoemd. Individuen zijn op natuurlijke wijze van elkaar geïsoleerd en daarom kan alleen de organisatie, via haar commandostructuur en gevoel voor missie, individuen verenigen tot één enkele, efficiënte en rationele werkeenheid. Bovendien gaat het ervan uit dat individuen lui, zelfzuchtig en ongeïnteresseerd zijn in enig sociaal goed dat buiten henzelf ligt, en daarom kan organisatorische eenheid en discipline nooit ontspannen zijn. Het is een ongelukkige noodzaak.