Over gedrags- en contingentietheorieën

Inhoudsopgave:

Anonim

Gedragstheorieën zijn een grote klasse van theorieën in de psychologie die proberen uit te leggen waarom individuen op bepaalde manieren handelen en hoe bepaalde gedragingen kunnen worden verhoogd of verlaagd. Contingentietheorie verwijst in het bijzonder meestal naar een reeks theorieën die gedrag beschrijven binnen een organisatorische context, zoals de relatie tussen iemand in een leiderschapsrol en de groep onder hun leiding. Elke theorie heeft verschillende componenten die centraal staan ​​in het begrijpen van het grotere concept.

Gedragstheorie: klassieke conditionering

In klassieke conditionering worden gedragingen geleerd door onwillekeurige reacties, of dingen waarop we automatisch reageren. Als u bijvoorbeeld ziek wordt door eenmaal vis te eten, kan het zien van eventuele schaal- en schelpdieren u in de toekomst ziek doen voelen. Gedragingen kunnen opzettelijk worden verhoogd door oefening en positieve bekrachtiging, waarbij een gewenst gedrag wordt gevolgd door een beloning. Verlaging van het gedrag is mogelijk door het verwijderen van de positieve beloning of door mensen te leren het gedrag te vervangen door een wenselijker beloning.

Gedragstheorie: Operante conditionering

De theorie van operante conditionering schetst het begrip versterking meer in de diepte. Het stelt dat om het gedrag te verhogen, de wapening het gedrag onmiddellijk moet volgen en dat de wapening alleen moet optreden als het gedrag dat doet. Het bespreekt ook differentiële bekrachtiging, waarbij gedrag dat dicht bij het gewenste gedrag ligt wordt versterkt tot het gewenste gedrag optreedt. Tot slot, een manier om het gewenste gedrag te verminderen is door middel van straf, waarbij een aversieve stimulus (zoals een harde ruis) wordt geïntroduceerd, of een positieve stimulus (zoals het kunnen luisteren naar muziek) wordt verwijderd.

Gedragstheorie in de organisatorische context

In de context van een organisatie is de gedragstheorie gerelateerd aan succesvol leiderschap. In plaats van een succesvolle leider te zien als iemand die is geboren met eigenschappen, stelt hij dat leiders kunnen worden ontwikkeld. Met behulp van gedragsmodificatietechnieken kunnen leiders specifieke gedragingen leren. Dit verandert de focus van wervingspraktijken van het zoeken naar de beste leider door middel van persoonlijkheidsbeoordelingen tot het bekijken van sollicitanten als mensen die kunnen worden gevormd tot leiders.

Fiedler's contingentietheorie

Deze theorie is ontwikkeld door Fred Fiedler op het gebied van industriële en organisatorische psychologie. Het bespreekt de relatie tussen leiderschapsstijl en de prestaties van een groep in verschillende soorten situaties. Leiders kunnen verschillende stijlen van leiderschap of oriëntatie hebben, waaronder gericht zijn op persoonlijke relaties en gevoeligheid voor de gevoelens van anderen. In de taakgerichte stijl zijn leiders meer gericht op de taak die moet worden volbracht en minder op relaties gericht. Voor elke stijl van leidinggeven zal het type situatie van invloed zijn op het wel of niet succesvol zijn van het gedrag. Leiders kunnen lage, matige of hoge controle over de situatie hebben. Relatiegerichte leiders kunnen bijvoorbeeld meer succes hebben in situaties met matige controle, waar ze kunnen werken aan groepsrelaties en zich uitgedaagd voelen. In situaties met hoge controle kunnen ze zich echter vervelen. Voor taakgerichte leiders kunnen hoogbeheersingssituaties hen in staat stellen om positieve relaties met hun groep te ontwikkelen terwijl het werk wordt voltooid. In gematigd-beheerde situaties kunnen ze echter minder effectief worden.